14de plaats, Lier
Kruimelpad
Vlaanderen heeft geen plannen om het aantal consultatiebureaus van Kind en Gezin af te bouwen in Brussel
Het is niet de bedoeling om het aantal consultatiebureaus in de overgang naar een geïntegreerd gezinsbeleid in Brussel af te bouwen. Dat antwoordde Vlaams minister voor Welzijn Hilde Crevits (CD&V) op een vraag van Vlaams Parlementslid Annabel Tavernier (N-VA). Tavernier reageert tevreden: “De consultatiebureaus hebben onmiskenbaar een grote meerwaarde voor kersverse ouders, ik hoop er zelf binnenkort ook een beroep op te doen. Het is dan ook van cruciaal belang dat dergelijke Nederlandstalige dienstverlening voldoende kwalitatief is, maar ook nabij en aanwezig is in Brussel. Het is echt niet evident om zich met een kleine baby van de ene kant van de stad naar de andere te begeven.”
Vanaf volgend jaar komen de subsidies voor preventieve gezinsondersteuning in Brussel toe aan één samenwerkingsverband onder de naam van het Huis van het Kind Brussel. Dat samenwerkingsverband, vertegenwoordigd door vzw Gezinsbond, heeft daartoe een ondernemingsplan ingediend dat het Agentschap Opgroeien eind november voorwaardelijk goedkeurde. Het plan deelt Brussel op in acht regio’s en heeft als doelstelling om de werking van de consultatiebureaus te borgen en te versterken.
In de aanloop naar de indiening van het ondernemingsplan vreesde de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) echter voor een afbouw van het aantal consultatiebureaus naar één locatie per regio. Vandaag zijn er 18 consultatiebureaus in Brussel. Dat zouden er dus 10 minder zijn. In de Commissie voor Welzijn gaf minister Crevits aan dat dat niet de bedoeling is. Verdere afspraken daarover tussen het Agentschap Opgroeien, het Huis van het Kind Brussel en de VGC zullen nog volgen. Een goede zaak volgens Tavernier: “De consultatiebureaus zijn van groot belang voor het Vlaamse netwerk in Brussel. Ze zijn voor jonge ouders vaak een opstap naar het hele Nederlandstalige netwerk van dienstverlening: gaande van crèches, Nederlandstalige kinderactiviteiten tot de eerste stappen richting het Nederlandstalige onderwijs. ”
Tavernier benadrukt ten slotte het belang van een goede toeleiding: “De verschillende gezinsondersteunende initiatieven in Brussel hebben vandaag een te beperkt bereik en zijn onvoldoende bekend bij ouders. Dat is deels te wijten aan het feit dat ook de Franse Gemeenschap in Brussel een aanbod heeft. Inzetten op een betere toeleiding naar het Vlaamse aanbod is echt noodzakelijk. Het kan niet zijn dat Nederlandstalige toekomstige ouders zich genoodzaakt voelen om een beroep te doen op Franstalige ondersteuning of zelfredzaamheid.”